Tietjerksteradeel in de atlas van Schotanus


Home | Kaarten | Schotanus-Halma-atlas 1718 | Tietjerksteradeel in de atlas van Schotanus
Tietjerksteradeel in de atlas van Schotanus
Datering: 1718
Bron: Tresoar


EEN AFDRUK VAN DEZE KAART BESTELLEN? KLIK HIER

Bernardus Schotanus à Sterringa kreeg in 1682 opdracht van Gedeputeerde Staten van Friesland om nieuwe kaarten te maken van alle grietenijen in de provincie. Eerder had hij zijn vader Christianus Schotanus geassisteerd bij het maken van de kaarten en plattegronden in de "Beschrijvinge van de Heerlyckheydt van Frieslandt"(1664).

De opdracht van...


EEN AFDRUK VAN DEZE KAART BESTELLEN? KLIK HIER

Bernardus Schotanus à Sterringa kreeg in 1682 opdracht van Gedeputeerde Staten van Friesland om nieuwe kaarten te maken van alle grietenijen in de provincie. Eerder had hij zijn vader Christianus Schotanus geassisteerd bij het maken van de kaarten en plattegronden in de "Beschrijvinge van de Heerlyckheydt van Frieslandt"(1664).

De opdracht van Gedeputeerde Staten resulteerde in de "Friesche Atlas" uit 1698. Een tweede, verbeterde druk daarvan werd in 1718 samengesteld door François Halma, drukker voor de Friese Staten. De grietenijkaarten in die uitgave zijn gebruikt voor Friesland op de Kaart. 

In 1967 verscheen de “Kleine Schotanus Atlas”. Dat was een uitgave van de Schotanus-stichting die werd verzorgd door de Fryske Akademy. In de Kleine Schotanus Atlas werden (verkleind en in zwart-wit) de grietenijkaarten uit de atlas van 1718 opgenomen, en de elf stadskaarten uit de “Beschrijvinge van de Heerlyckheydt van Frieslandt” uit 1664. Onderstaande beschrijving van de kaart van Tietjerksteradeel is 1-op-1 overgenomen uit de Kleine Schotanus Atlas. Onder meer wat de gemeentegrenzen en -namen betreft moet de inhoud dus worden gelezen met de bril van een halve eeuw geleden. 
 
De schaal van de kaart van Schotanus is 1 : 43.500, die van onze reproductie (die in de Kleine Schotanus Atlas - red.) ongeveer 1 : 110.000. De oppervlakte van Tietjerksteradeel is bijna 15.600 bunder.
 
In het westen loopt de grens langs “Lang Deel” en “Oud Deel”. (De benaming deel doelt op gegraven waterwegen.) Het “Oud Deel” heet verder noordwaarts “Murk”; bij de verbreding “Sieu bed” (Subêd) gaat de grens naar het westen en dan langs de Dokkumer Ee (“Trek vaart naa Lieuwerd”) van Wyns over
“Betlehemer Molen” naar “Born Meer” (het gebied ten westen van de Ee bij Wyns behoort sinds 1944 tot Leeuwarderadeel), loopt dan oostelijk over Roodkerk naar “Kuyk Horne”, en verder in een rechte lijn naar Eestrum over de Hamsterheide langs de “Grauwe Scheyd steen” en “Monike Gruppel” naar de Lits. Tot 1943 was de zuidgrens aan de Leyen bij de Lits, thans is deze een 500 meter noordelijk van de Lits en behoort heel Rottevalle zodoende bij Smallingerland.
Verderop loopt de grens vrijwel recht op  Eernewoude aan, maar wendt zich bij het Eernewoudster Wijde met een haakse bocht naar het “Kruys Water” (nu Krúsdobbe of Merje-dobbe), en volgt dan halverwege de Randsloot. Tegenwoordig gaat de grens hier langs de “Hone kiete” (Hoannekrite) naar de Randsloot en hoort het stuk zuidelijk van de Hoannekrite bij Smallingerland. Vervolgens loopt de grens westelijk naar het “Hansemeer” (Moddermeer) en daarvandaan met haakse bochten langs de Lange sloot tot aan de Kruiswaters en verder met vele bochten, net als vandaag, naar “Lange Meer” en daarlangs naar 't “Lang Deel”.
 
De uiterste noordwesthoek van Tietjerksteradeel bestaat uit kleigrond; daar ligt aan de Ee het “Wynser Tichgel Werk”, dat men er nog steeds kan aantreffen. Het “Ried Poeltje” en het “Antje Jetses Meer” zijn op de topografische kaart niet meer te vinden. Ten oosten van Langdeel, Oud Deel en Murk ligt een aantal poelen, die gedeeltelijk nog bestaan, zoals b.v. het “Oud-kerkster Meer”, “De Ryd” (thans veel smaller), “Sierdswiel”, de “Hout Wielen”, en de “Groote en Kleyne Wielen”; maar de “Dooytze Wiel”, “Merrje Dobbe” en de “Sandingen” bij Tietjerk en zuidelijk van Garijp zijn al lang droog. Ook het “Lous Meer” is sedert 1848 een polder. Omstreeks 1700 was het turfgraven hier al geruime tijd aan de gang, wat b.v. wel blijkt uit de “Oude Turf Petten” bij de Kleine Wielen. En in het tegenwoordige Princehof bij Eernewoude moet eveneens vervening hebben plaatsgevonden, getuige het “Verlaat” aan het “Hansemeer”.
 
De zandgrond van Trijnwouden komt op de kaart tot uitdrukking door de bomen langs de wegen; wij hadden hier ook bouwland verwacht. Het kan er trouwens wel zijn geweest, maar door Schotanus bij het opmeten zijn vergeten. De zandrug van Veenwouden naar Suameer is niet alleen te herkennen aan het schaduwrijk geboomte, doch ook aan de “Bergumer Heyde” (hier ligt thans het dorp Noordbergum); het “Schwartzenburgs Bosch”, een aanplanting bij “Kuyk Horne”; de “Bouw Landen” bij “Su-Meer”, en “Garyp” en de “Veenen en Heyde“ ten zuiden daarvan.
Verder naar het oosten is er weer een laaggelegen streek met “Meen Schar” en “De Broek” in het noorden, en dan naar het zuiden het Bergumermeer; ten westen daarvan bestaat alleen nog het “Su Meerder Meer”. Op de grens volgen dan “Vergraven Landen”; daar is blijkbaar hoogveen geweest, dat mede door Leeuwarders is afgegraven (“Leeuwerder Sloot” en “Gasthuys Sloot”). In de 18e eeuw is ook het laagveen, dat onder het hoogveen zat, afgegraven, en daardoor zijn de Leijen ontstaan. Het “Hoog  Veen” ten zuiden van “Su-meerder Tieke” lag op het zand, de graverij was blijkbaar omstreeks 1700 al aan de gang. De wijken zijn hier in wezen nu nog precies als in 't “Wit Veen”, dat kennelijk al eerder aan de beurt was.  Het laaggelegen “Bildt Weyd Land” ten noorden van de Lits heet nog het Bildt.
 
Oostelijk van het Bergumermeer liggen op de hoge zandrug de z.g. open dorpen “Eestrum” en “Oostermeer”; van het laatste wordt de oude kern nu het Hoogzand genoemd. De naam Oostermeer is in de 18e  eeuw naar het veenkoloniale “Snakker Buiren” verschoven. De lanen zijn hier merendeels nog het als in de dagen van Schotanus.
 
Eendenkooien waren er om 1700 meer dan 30 in Tietjerksteradeel, thans zijn het er nog vijf, de twee bij het “Sierdswiel”, twee bij de Kleine Gaast (“Wester Geest” op de kaart) en één ten zuiden van het Lousmeer. Een eigenaardig soort kooi is de “Hurde” (zie ook bij de “Teikens”), twee bij de Kleine Gaast en een “Vervallen Hurde” ten zuiden van het Hoogzand. Het waren vermoedelijk kleine kooien met slechts één “huorde", het Friese woord voor ‘pijp’.
 
Er zijn drie kloosters geweest in Tietjerksteradeel: “Bethlehem” (thans Bartlehiem) van de Norbertinessen; “Oud Klooster” bij Bergumer Nieuwstad (het Barraconvent Bergklooster) van de Augustijner koorheren; en bij “Siders Wolde” ten zuiden van Garijp staat het kloosterteken voor het klooster Sinaï van de Regularissen. De vaart en weg langs de grens noemt men nu nog Zustervaart en Zusterweg.
 
“Aysma nu Sminia” bij Oudkerk is de Klinze, door de Sminia's in 1966 verkocht; in Oenkerk zijn “Stania” en “Heemstra” nog aanwezig. De naam van het dorp “Harde-garyp” staat nog aan de veenvaart (Burgerveenstervaart) naar de veenputten, maar het dorp lag reeds in 1700 grotendeels aan de tegenwoordige Rijksweg.
 
Op het “Hoge Huys” bij Bergum heeft Menno van Coehoorn gewoond.
 
Met dank aan de Fryske Akademy voor de toestemming om bovenstaande beschrijving hier te mogen publiceren.
 
 

Lees meer