Kaart van het IJ bij Amsterdam met dieptepeilingen


Home | Kaarten | Waterstaatskaarten | Kaart van het IJ bij Amsterdam met dieptepeilingen
Kaart van het IJ bij Amsterdam met dieptepeilingen
Datering: 1674
Bron: Noord Hollands Archief

EEN REPRODUCTIE VAN DEZE KAART BESTELLEN? KLIK HIER!
 
Plan voor inpoldering van het IJ?
Deze schitterende oude kaart van het IJ bij Amsterdam roept op het eerste oog de associatie op van een plan voor inpoldering. Dat is het niet. Het gaat om een oude kaart waarop een zeer fijnmazig raster is weergegeven dat als basis diende voor het peilen van de diepte van het IJ. De resultaten van de vele...

EEN REPRODUCTIE VAN DEZE KAART BESTELLEN? KLIK HIER!
 
Plan voor inpoldering van het IJ?
Deze schitterende oude kaart van het IJ bij Amsterdam roept op het eerste oog de associatie op van een plan voor inpoldering. Dat is het niet. Het gaat om een oude kaart waarop een zeer fijnmazig raster is weergegeven dat als basis diende voor het peilen van de diepte van het IJ. De resultaten van de vele honderden peilingen zijn ook op de kaart aangegeven.
De kaart werd in 1674 gemaakt door Nicolaes van der Heyde(n), Generale opziender vande Schutsluysen en Fortificatie der Selver Stede en Geswoore Landtmeeter, zoals hij zelf vermeldt in de ‘ondertekening’ van de kaart. Een voorbeeld van een andere kaart van Van der Heyde(n) is een verkleinde kopie uit 1676 van de Kaerte van het Koegras die Dirk Abbestee in 1670 maakte (klik hier).
 
Strenge winter
Het moet de eerste maanden van 1674 een ouderwetse Hollandse winter zijn geweest: blijkens de titel van de kaart werd de diepte van het IJ bij Amsterdam “Door ’t Ys gepeylt (…) in de maenden February en Maert”.  De peilingen werden gedaan “door ordre vande wel Edele Grootachtbare Heeren, de Heeren Burgemeesteren en Thesaurieren der selver Stede”.
Het is onduidelijk waarom het stadsbestuur de diepte van het IJ zó enorm gedetailleerd in kaart liet brengen. Wellicht was dat ook helemaal niet de bedoeling en heeft de uitvoerder van de opdracht, Nicolaes van der Heyden, van de winterse omstandigheden gebruik gemaakt om zijn landmeetkundige kennis en vaardigheden ten toon te spreiden. Bij een niet dichtgevroren IJ zou een dergelijke fijnmazige dieptepeiling nagenoeg ondoenlijk zijn geweest.  
 
De Nederlandse Leonardo da Vinci
Nicolaes van der Heyden (1640 - 1682) was de jongere broer van Jan van der Heyden, die wel eens ‘de Nederlandse Leonardo da Vinci’ wordt genoemd. Die vergelijking mag dan wat overdreven zijn, feit is wel dat Jan van der Heyden, net als Da Vinci, een veelzijdig man was. Behalve begenadigd schilder was hij ook ontwerper, bouwer en uitvinder. Zo ontwierp, bouwde of werkte hij mee aan baggermolens, schepraderen, kachels, de scheepskameel, waterbeheersing en dijkonderhoud.
In 1669 bedacht hij een nieuw ontwerp voor de straatlantaarn, dat volgens hem meer licht gaf en goedkoper was. Met zijn plan om deze nieuwe verlichting in heel Amsterdam te installeren overtuigde hij het stadsbestuur: hij werd benoemd tot opsigter en directeur des bij nagt ligtende lantarens. In die functie zorgde hij er in korte tijd voor dat Amsterdam als een van de eerste steden in Europa een effectieve straatverlichting kreeg.
  
Verbeterde brandspuit
De bekendste uitvinding van Jan van der Heyden is de verbeterde brandspuit (1672). Waar de wateraanvoer voor de bestaande brandspuiten nog met emmers geschiedde, pompte de versie van Van der Heyden het benodigde water direct uit de gracht. Het spreekt voor zich dat het stadsbestuur over deze innovatie helemáál enthousiast was. Alle 60 wijken kregen de verbeterde brandspuit en Jan van der Heyden werd benoemd tot generaal-brandmeester van de stad.
De verbeterde brandspuit van Van der Heyden werd in heel Europa een begrip. In 1697 probeerde Tsaar Peter de Grote de uitvinder naar Rusland te halen. Van der Heyden weigerde het aanbod maar verkocht de tsaar wel een aantal van zijn brandspuiten. Die vonden ook hun weg naar bijvoorbeeld Duitsland en Frankrijk, waar het apparaat tot het eind van de negentiende eeuw in gebruik bleef.  
 
Nicolaes van der Heyden
 Jan van der Heyden werkte veel samen met zijn jongere broer Nicolaes, de maker van deze kaart. De uitvinding van de verbeterde brandspuit staat  bijvoorbeeld op beider naam, zo blijkt uit een publicatie uit 1677: Bericht Wegens de Nieuw geïnventeerde En Geoctroyeerde Slangbrandspuiten: Uitgevonden door Jan en Nicolaes van der Heyden. En toen het stadsbestuur zijn broer eind 1673 tot generaal-brandmeester benoemde, werd Nicolaes aangesteld als brandmeester.
De gedachte dat hij die aanstelling aan zijn broer te danken had, is voor de hand liggend maar geen uitgemaakte zaak. Nicolaes was op dat moment namelijk al in dienst van het stadsbestuur: een paar maanden eerder was hij belast met het toezicht op de fortificatie-werken, de sluizen en de reinigingsdienst. Bovendien is bekend dat de verhouding tussen de broers niet altijd even goed was. Een uiting daarvan is wellicht dat Jan wel en Nicolaes niet als ‘inventeur’ wordt vermeldt op het titelblad van de door Jan en zijn zoon gepubliceerde Beschryving der nieuwlijks uitgevonden en geoctrojeerde slang-brand-spuiten, en haare wyze van brand-blussen. Dat allereerste brandweerboek, met onder meer beschrijvingen van tientallen verschillende branden en hoe deze bestreden werden, verscheen in 1690, acht jaar na de dood van Nicolaes.
 
De kaart: niet over één nacht ijs
Bovenstaand dringt zich enigszins een beeld op van ‘het jongere broertje in de schaduw van zijn grote broer’. Het is speculeren, maar mogelijk was dat voor Nicolaes wel de reden dat hij de opdracht om de diepte van het IJ in kaart te brengen aangreep om te laten zien waartoe hij als landmeter in staat was. Hoe het ook zij, het nauwkeurig bepalen en ‘in het veld’ uitzetten van de honderden meetpunten die op de kaart zijn weergegeven was een voor die tijd ongekend knappe prestatie.
 
Van der Heyden geeft op de kaart een uitgebreide beschrijving annex verantwoording van de manier waarop de meetpunten bepaald zijn. In combinatie met de ‘Tafel der Hoecken etc.’ linksboven, en de op de kaart getekende lijnen vanuit de OostIndisch Magazyns Tooren, de Oude Kerck Tooren en de Bickers Tooren wordt een mooi inkijkje gegeven in de kunst van het landmeten.
 
De basis van het raster van meetpunten wordt gevormd door twee ‘Fondamentalen of Grondtlinien’. De ene loopt tussen de Pael van 100 G. op de Paerdehoeck (rechtsonder) en de Bickers Tooren (linksonder), de andere tussen de Noordwester Pylaer van de Galgh (iets noordelijk van EYE) en de Hooft Pael (zuidelijke punt van het NDSM-terrein).
Loodrecht op de twee basislijnen werden, door middel van hoekmetingen vanaf de eerder genoemde torens, de ‘perpendicularen’ uitgezet op een onderlinge afstand van 50 roeden. Die loodlijnen waren de peilraaien waarlangs om de 5 roeden de diepte werd gemeten in  Amsterdamse voeten en kwarten daarvan. Een Amsterdamse roede is 3,68 m en was verdeeld in 13 Amsterdamse voeten. Dat betekent dat de peilraaien op 184 meter afstand van elkaar liggen en dat daarlangs om de 18,4 meter een dieptepeiling werd gedaan.
 
Van der Heyden geeft in de verantwoording ook aan dat zijn landmeetkundige werkzaamheden zich beperkten tot het uitzetten van het meetnet: de rest, te weten den omtrek van ’t Lant in dese Caert begrepen, by den Autheur niet gemeeten, maer gecopieert na een andere Caert. Wélke andere kaart hij gebruikte om het land te  tekenen, wordt niet vermeld. Gelet op stijl en kleurgebruik mag er van uit worden gegaan dat het gaat om één de kaartbladen van de kaart die Jan Jansz Dou (1615 - 1682) maakte van (en voor) het Hoogheemraadschap Rijnland.  
 
De Tafel der hoecken etc.
Aan het eind van de verantwoording wordt, enigszins cryptisch, uitgelegd waarom dat de ‘Tafel der Hoecken etc.’ aan de kaart is toegevoegd: wanneer de merktekens in het veld na verloop van tijd niet meer te vinden zouden zijn, konden de plaatsen ervan met behulp van de tabel ‘licht te vinden syn’. De tabel was dus een hulpmiddel voor eventuele latere dieptepeilingen volgens hetzelfde raster. 
In de linkerkolom van de ‘Tafel der Hoecken etc.’ staan 14 (hoek)punten, waarvan een deel buiten het kaartbeeld ligt. In de kolommen ernaast wordt aangegeven wat op de betreffende plaats de hoeken zijn tussen de torens van plaats [a] en plaats [ b], en tussen plaats [b] en plaats [c]. Van die torens staan er vijf op de kaart: de Bickers Tooren en de Oost Indisch Tooren, en de torens van Schellingwou, Nieuwendam en Buyksloot. De andere torens liggen (soms ver) buiten het kaartbeeld: de Wester Tooren en de torens van Diemen, OostSaen, West Saen, Slooten, Sloterdijck, Haerlem, Spaerwou en Saenderdam.    
 
Stadts Peyl, Amsterdams Peil en Normaal Amsterdams Peil
Over de dieptepeilingen zelf wordt in de toelichting op de kaart vermeld: Welcke diepte genoomen is van de onderkant vande Stadts peylsteen, synde een Blauwe Steen die in de muur van de nieuwe Haerlemmer Sluys aende oostzyde achter de buytendeur geteekent is met S.P. Het is op deze oude kaart dat voor het eerst melding wordt gemaakt van een ‘Stadspeylsteen’.
 
De ‘nieuwe Haerlemmer Sluys’ was gebouwd in 1601-1602 en sindsdien een belangrijke plek waar dagelijks het eb- en vloedpeil van het IJ gemeten werd. Vermoedelijk werd de Blauwe Steen waar Van der Heyde op doelt geplaatst bij de eerste aanpassing van de sluis in 1617 (toen iets naar het westen een tweede sluis werd gebouwd, de Eenhoornsluis).
Het peil dat met de steen werd aangeduid werd in 1683 officieel vastgesteld als ‘Amsterdams Peil’ en gedefinieerd als negen voet en vyf duym beneden de Zee Dyks Hooghte. In opdracht van Burgemeester Hudde werden in acht sluizen langs de zuidkant van het IJ, waaronder de Haarlemmersluis, wit marmeren stenen ingemetseld met een groef die de ‘Zee Dyks Hooghte’ aangaf. Die hoogte was de hoogte van de dijk die in 1682 langs het IJ was aangelegd. Van de ‘Huddestenen’ is alleen die in de Eenhoornsluis nog aanwezig op de oorspronkelijke plaats.
 
Het Amsterdams Peil (AP) werd in 1860 de nationale standaard. Na verloop van tijd bleek dat bij het overbrengen van het AP naar andere gebruikte peilen fouten waren ontstaan en dat dus her en der in het land  correcties nodig waren. Die normalisatie vond plaats tussen 1885 en 1894. De gecorrigeerde peilen werden, ter onderscheid van het Amsterdams Peil, aangeduid als Normaal (=genormaliseerd) Amsterdams Peil (NAP).  Nog niet gecorrigeerde hoogtes bleef men vooralsnog aanduiden als Amsterdams Peil.
Nadat de normalisatie was afgerond bleef de aanduiding NAP gehandhaafd. De benamingen AP en NAP betreffen dus hetzelfde peil, dat direct is afgeleid van het Stadts Peyl waar Van der Heyde aan refereert.
 
Bronnen:
DBNL.org
isgeschiedenis.nl
kwaad.net
Wikipedia
 
 



Meehelpen om onze content ook in de toekomst gratis beschikbaar te houden? Doneer dan nu via deze knop!

 

 
Lees meer