Plan voor vijf zeesluizen tussen Makkum en Lemmer


Home | Kaarten | Waterstaatskaarten | Plan voor vijf zeesluizen tussen Makkum en Lemmer
Plan voor vijf zeesluizen tussen Makkum en Lemmer
Datering: 1834
Bron: Tresoar

 

Gemaal op een fictieve locatie
Eigenlijk is hier niet echt sprake van een kaart, maar van een ontwerp voor een nieuw type gemaal op windkracht. Het idee is van ingenieur-verificateur P. van den Bosch, die met vijf van dergelijke innovatieve 'zeesluizen' wilde zorgen voor een betere afvoer van het Friese boezemwater naar de Zuiderzee. Het ontwerp is door hem op een fictieve locatie...

 

Gemaal op een fictieve locatie
Eigenlijk is hier niet echt sprake van een kaart, maar van een ontwerp voor een nieuw type gemaal op windkracht. Het idee is van ingenieur-verificateur P. van den Bosch, die met vijf van dergelijke innovatieve 'zeesluizen' wilde zorgen voor een betere afvoer van het Friese boezemwater naar de Zuiderzee. Het ontwerp is door hem op een fictieve locatie ingetekend. Om te laten zien hoe het er in werkelijkheid uit had kúnnen zien, hebben we de kaart gegeorefereerd op een plek waar de vorm van de Zuiderzeedijk enigszins overeenkomt met de getekende dijk. Het is dus niet zo dat Van den Bosch op die plek (direct ten westen van Molkwerum) ook één van zijn vijf sluizen bedacht had.
 
Ei van Columbus?
Als we Van de Bosch mogen geloven was zijn plan het ei van Columbus. Zijn ontwerp was bedoeld om “Frieslands over het geheel te veele malen hooge waterstand (…) genoegzaam te verlagen”, en dat “onder zeer dragelijke kosten”.
Of het plan inderdaad een goedkope en afdoende oplossing was voor de regelmatige wateroverlast, kunnen we niet beoordelen. Het is nooit gerealiseerd, en hoe Van den Bosch’ idee in de praktijk zóu hebben gewerkt, dat is voer voor waterstaatkundigen.
Wel is duidelijk dat het een ambitieus plan was: Van den Bosch bepleitte “vijf breede te leggene Zeesluizen tusschen Makkum en de Lemmer en het plaatsen van een Vijftigtal minkostbare Poldermolens” (tien bij iedere sluis).
 
Zonder diepgravende waterstaatkundige kennis is het nog niet eenvoudig om het ontwerp van Van den Bosch direct en volledig te doorgronden. Maar nu we het idee (denken te) snappen, hebben we de indruk dat het op zijn minst zeer innovatief was. Onduidelijk is waarom het niet tot uitvoering is gekomen. Was Van den Bosch zijn tijd té ver vooruit? Vond men zijn plan een kansloos hersenspinsel? Of zou het, ondanks Van den Bosch’ bewering, toch veel te duur worden? Voer voor nader onderzoek…        
 
Ook waterafvoer bij hoogwater
In het ontwerp Van den Bosch wordt het boezemwater (M) niet rechtstreeks op zee geloosd, maar via een langgerekt ‘boezembekken’ (B). De bodem daarvan ligt 2 el (meter) beneden gewoon laagwater, net als de bodem van de sluis tussen het bekken en de zee. Die sluis is eigenlijk meer een forse ‘duiker’ die in/onder het dijklichaam ligt. De deuren steken 1,5 meter uit boven gewoon laagwater, en zijn dus 3,5 meter hoog. 
 
Tussen het bekken en het boezemwater ligt een binnensluis (C) met dezelfde diepte en breedte. De deuren van de binnensluis zijn 0,5 meter hoger, om zo het water in het boezembekken 2 meter hoger dan gewoon laagwater op te kunnen malen, “ten einde ook geduurende ten tijde van gewoone vloeden te kunnen loozen”. De kruin van de dijken rond het bekken ligt 0,5 meter boven de binnensluisdeuren.
 
Het water in het bekken wordt dus zo hoog opgemalen dat ook bij vloed kan worden gespuid. Daarmee tackelde Van den Bosch een probleem dat zich bijna 200 jaar later nog steeds voordoet, namelijk dat spuisluizen alleen functioneren bij laagwater. Feitelijk ontwierp hij dan ook geen (spui)sluis, maar een gigantisch gemaal dat er, in vijfvoud, voor moest zorgen dat Friesland droge voeten zou houden.
 
‘Portative’ poldermolens
Ruim een halve eeuw na de uitvinding in Engeland werd in Nederland de eerste stoommachine gebouwd. In 1774 gaf het stadsbestuur van Rotterdam toestemming aan het Bataafsch Genootschap der Proefondervindelijke Wijsbegeerte om ‘een vuurmachine’ op te richten. Het experiment moest aantonen dat stoommachines geschikt waren voor de waterbeheersing, maar werd een jammerlijke mislukking. Er volgden nog wel wat experimenten, maar slechts mondjesmaat en vooralsnog zonder veel succes. Vanaf 1800 nam het aantal praktische toepassingen wel langzaam toe, maar pas na 1850 had de stoommachine in Nederland een serieuze plek veroverd.
 
Het is dan ook niet verwonderlijk dat Van den Bosch in zijn ontwerp koos voor een aandrijving waarmee men al eeuwen vertrouwd was: windkracht. Elk gemaal zou tien windmolens krijgen, dus vijftig in totaal. Maar, en dat maakt zijn ontwerp extra interessant, Van den Bosch bedacht een type molen dat (voor zover ons bekend) nog niet bestond. Hij heeft het in zijn toelichting over ‘portative (= verplaatsbare, mobiele) Poldermolens geen kamraders noch molenromp noch fondering hebbende (…)’.
 
Goedkoop, effectief, volautomatisch
Volgens eigen zeggen ontwierp Van den Bosch dus een simpele, lichte én goedkope molen, zowel in aanschaf als in onderhoud. Daarnaast claimt hij dat de capaciteit van zijn molens drie keer zo groot is als normaal. En als klap op de vuurpijl werkt het volgens hem allemaal ook nog eens volautomatisch, dus zonder dat er een molenaar aan te pas hoeft te komen. Permanent toezicht is blijkbaar wel noodzakelijk, gelet op de twee molenaarswoningen die zijn ingetekend. 
 
De molens drijven, ieder binnen een eigen ‘kolk of ringmuur’, op ‘vlottende vaartuigen’. Het water binnen de ringmuur staat via een duiker in verbinding met het boezemwater (M), en de molens bewegen dus mee met het peil daarvan. De werking van het systeem laat zich het best (en het mooist) uitleggen met een citaat uit de toelichting: …om langs welken weg, zonder het afnemen der zeilen, noch hulp eens molenaars, zoowel bij nacht als dag zich alle windkragten ten nutte te maken, waartoe de waterscheppende schoepen drie maal zoo veel water als gewoon kunnen scheppen, doch steeds zoodanig met het polder water in aanraking zijn, dat deze in verhouding van toe en afnemende windkragt meer of min te water duikelen, om het polder water [af romende?], zonder de gewoon zo bizonder schadelijke terug persende kragt van het boezemwater op de schoepen, met een zeer breede ondiepe straal bijna zonder steunende opleider boven over de ringmuur te storten, welk over te storten water, door diepgelegen duikers binnen de ringmuur uit het kanaal M moet woerden aangevoerd.
 
Fabrieken op waterkracht
Van den Bosch besluit zijn toelichting met de opmerking dat de locaties aan weerszijden van de binnensluis zeer geschikt zijn voor twee ‘fabrieken’, die op waterkracht zouden kunnen draaien. Daartoe zijn bij de binnensluisdeuren twee uitstroomopeningen aangegeven (N en O), via welke het opgemalen water in het bekken (B) terug kan stromen naar de polder.
Behalve als gemaal zou het ontwerp volgens Van den Bosch dus ook kunnen dienen als waterkrachtcentrale. Niet continu weliswaar, maar toch: de fabrieken zouden “…zodanig behooren ingerigt te zijn dat deze bij hoog binnenwater onmogelijk kunnen werken (…) Doch zullen daar in tegen het voordeel hebben, om over het geheel zeer regelmatig en telken uire na stilte eenig uuren te kunnen doorwerken (…)”.

 



Meehelpen om onze content ook in de toekomst gratis beschikbaar te houden? Doneer dan nu via deze knop!

 

 
 
 
Lees meer